Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AP0362

Datum uitspraak2004-06-02
Datum gepubliceerd2004-06-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200308552/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 28 januari 2002 heeft de gemeenteraad van Ameland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Nes, gemeente Ameland".


Uitspraak

200308552/1. Datum uitspraak: 2 juni 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Fryslân, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 januari 2002 heeft de gemeenteraad van Ameland, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 januari 2002, vastgesteld het bestemmingsplan "Nes, gemeente Ameland". Bij besluit van 18 september 2002, kenmerk 497323, ondertekend door verweerder, is beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Bij uitspraak van 16 juli 2003 in zaak no. 200205665/1 (www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling dit besluit vernietigd. Verweerder heeft bij besluit van 11 november 2003, kenmerk 541384, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 17 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 24 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Partijen hebben toestemming verleend om op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Het bestemmingsplan geeft een actuele planologische regeling voor de historische kern van het dorp Nes, de omringende bebouwde kom, de zuidoostelijke uitbreiding, de cultuurgrond bij Nes binnen de rondweg alsook voor het bedrijventerrein en de uitbreiding ervan buiten de rondweg. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan gedeeltelijk goedgekeurd. Het eerdere goedkeuringsbesluit van 18 september 2002 is op formele gronden door de Afdeling bij uitspraak van 16 juli 2003 in zaak no. 200205665/1 vernietigd. 2.3. Appellant voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de aanduiding “verkooppunt van motorbrandstoffen”, die ziet op gronden aan de [locatie 1]. Appellant, die tot november 2001 vanaf het op ongeveer 100 meter afstand gelegen perceel [locatie 2] motorbrandstoffen verkocht en dit tankstation toen heeft verkocht, stelt dat de op het perceel [locatie 1] toegestane verkoop van motorbrandstoffen tot een ontwrichting van de verzorgingsstructuur leidt. Verder is voor het verkooppunt aan de [locatie 1] geen goede motivering gegeven, aldus appellant. 2.4. De gemeenteraad heeft, mede gelet op het sluiten van twee andere benzinestations in Nes, op het perceel [locatie 1] voorzien in de aanduiding “verkooppunt van motorbrandstoffen”. Daarbij stelt hij zich op het standpunt dat niet is gebleken dat dit zal leiden tot een duurzame ontwrichting van de verzorgingsstructuur. Door de ligging op een bedrijventerrein wordt het verkooppunt verder goed ingepast, aldus de gemeenteraad. 2.5. Verweerder heeft geen reden gezien dit gedeelte van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft de aanduiding goedgekeurd. Gelet op het stijgende omzetverloop van het tankstation aan de [locatie 2] kan volgens hem niet worden gesteld dat met de verkoop van motorbrandstoffen vanaf het perceel [locatie 1], die reeds geruime tijd plaatsvindt, de verzorgingsstructuur zal worden aangetast. Hij acht voorts de plaats van het pompstation aan de [locatie 1] uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar. 2.6. Aan het plandeel dat ziet op gronden aan de [locatie 1] is de bestemming “Bedrijfsdoeleinden” met daarop gedeeltelijk de aanduiding “verkooppunt van motorbrandstoffen” toegekend. Vast staat dat het tankstation hier sinds ongeveer 1992 in strijd met de voorheen geldende planologische regeling gevestigd en in gebruik is. De gevolgen van de vestiging van het tankstation zijn bekend en door verweerder bij zijn besluitvorming betrokken. Wat betreft het schaden van economische belangen bestaat in beginsel geen aanleiding om in het kader van een goede ruimtelijke ordening concurrentieverhoudingen te reguleren dan wel de marktpositie van gevestigde bedrijven te beschermen. Slechts in het geval zich een ernstige verstoring van het in het verzorgingsgebied aanwezige voorzieningenpatroon in de desbetreffende sector zal voordoen, zodanig dat in planologisch opzicht een onaanvaardbare situatie ontstaat, is hiervoor plaats. In dit geval is vrees voor een dergelijke verstoring niet aannemelijk gemaakt. In hetgeen appellant verder terzake van de plaats van het verkooppunt heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de vestiging op een bedrijventerrein. 2.6.1. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanduiding niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan de aanduiding. Het beroep is ongegrond. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. J.G.C. Wiebenga, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat. w.g. Dolman w.g. Van Onselen Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2004 178-371.